Afbeelding
Foto:

Geschiedenis van Hengelo

Geschiedenis van de muziek 


door Gerrit ter Welle


HENGELO - Dit is het laatste artikel over de geschiedenis van muziek(verenigingen) in Hengelo. In voorgaande artikelen heb ik geschreven over Armonia, Excelsior en het eerste deel over de Muziekschool Hengelo. Nu het laatste deel over die muziekschool.

Na de bibliotheek, het Concertgebouw, Tuindorp ’t Lansink en veel verenigingen is ook de muziekschool te danken aan particulier initiatief. Ondernemers lieten er geen gras over groeien. Want al in mei 1950 ontvingen de basisscholen een rondschrijven waarin de oprichting van de Hengelose Muziekschool wordt aankondigt. Tegen een jaartarief van vijftien gulden zullen de leerlingen eerst twee jaren algemeen vormend muziekonderwijs volgen. Om daarna instrumentaal onderwijs te kunnen volgen.


In het jubileumboek ‘Een koffer vol muziek’, tekst Hans Morssinkhof, naar aanleiding van vijftig jaar muziekschool, schrijft de redactie ‘Een slordige rekensom leert dat bijna alle Hengeloërs wel op de een of andere manier met de muziekschool in aanraking is geweest of nog komen.


De Muziekschool Hengelo start na de zomer in 1950 en telt meteen honderdzestig leerlingen. Ze krijgen twee keer vijftig minuten les in het St. Josephgebouw van de Katholieke Arbeidersbeweging aan de Wetstraat en in clubhuis ’t Lansink in het Tuindorp.


Het jubileumboek geeft niet alleen een uitgebreid overzicht van alle docenten die aan de muziekschool zijn of waren verbonden, maar laat ook diverse oud-leerlingen aan het woord. Bovendien wordt de vraag beantwoord wie de zoon van de muziekschool is: Eduard Meester. Want als Paul Kurpershoek de vader van de muziekschool is, dan is Eduard Meester de zoon van de muziekschool. Als jongetje van acht jaar betrad hij de muziekschool, en is nooit meer weggegaan. Hij heeft les gehad van onder meer Henk ten Heuw, altviolist in het Overijssels Philharmonisch Orkest. Hij was het ook die het talent bij zijn leerling bespeurde. Ten Heuw stimuleerde Eduard om aan het conservatorium te gaan studeren. Twee opmerkelijke uitspraken van hem zijn Eduard Meester altijd bijgebleven; ‘Met bloaz’n in ’t orkest kö’j et nich verdeen’n‘. En een andere uitspraak kwam meestal aan het einde van een les; ‘Zo, dat was mooi, no is et tied veur’n möpke’. Toch is het Kurpershoek die Eduard ervan weet te overtuigen om van zijn hobby zijn vak te maken. Niet zonder succes, zoals wij inmiddels weten.

 In het jubileumboek is nog een mooie anekdote te lezen; ‘Ik (Eduard Meester red.) zat al op het conservatorium toen Ten Heuw zei eens langs te komen en wat muziek mee te brengen. Op een gegeven moment stond hij op, liep naar de kast en haalde zijn rokkostuum er uit. Want ik zou spelen in het Overijssels Philharmonisch.’


Ook is in het jubileumboek aandacht voor (oud) leerlingen die uiteindelijk in grote orkesten hebben gespeeld. Voorbeelden hiervan zijn: Cecilia Oomes, fluitiste in het Koninklijk Concertgebouworkest, Gerrit-Jan Leuverink, altviolist in het Koninklijk Concertgebouworkest, Ilona Sie Dhian, violiste en hoofdvakdocent aan het Conservatorium in Groningen en Jan Wessels, trompettist en docent aan de conservatoria van Enschede en Zwolle.


Al met al is het lezen van het jubileumboek de moeite meer dan waard. Het roept prachtige herinneringen op aan de voor deze stad zo belangrijke Muziekschool Hengelo.