Afbeelding
Foto:

Wond

Het was mijn laatste dag op de lagere school, na de vakantie ging ik naar de mulo in Grootegast. Ik zat bij meester Strating in de klas. Hij woonde naast de school. Zo was er altijd toezicht, ook als de school gesloten was. Volgens mij waren de pauzes die dag iets langer en dat kan ik me voorstellen. We waren op het plein aan het voetballen. Ik maakte een behoorlijke zwieper en viel in het zand, beide knieën kapot en er zat veel zand in de wond. De volgende dag was de rechterknie ontstoken. Van onze huisarts, dokter Dekker, kreeg ik een zalfje en moest ik op twee stoelen gaan zitten. Twee weken vakantie naar de knoppen. Maar het werden er drie, vier met steeds een ander zalfje, dat niet hielp. “Hoe lang heeft die jongen nog vakantie?”, vroeg mijn vader. “Nog twee weken”, zei mijn moeder. “Kom”, zei hij tegen mij, “We gaan naar Grootegast.” Pa pakte zijn melkfiets waarop hij naar Visvliet ging om de koeien te melken, voorop kon een melkbus staan en achterop een tweede.
Bij de huisarts meldde hij zich aan de balie, bij de echtgenote van dokter Dekker. Geen zachtzinnig type, die dokter, maar hetzelfde gold ook voor zijn echtgenote. Toen wij aan de beurt waren. “Hoe lang heeft hij nog vakantie?”, vroeg de dokter, terwijl hij naar een kast liep en daar een pot zalf uithaalde, “Twee weken? Probeer dit maar.”, zei hij. Twee dagen later liep ik weer normaal.
In Enschede ettert al twintig jaar een wond. De mensen, die er het meest mee te maken hebben gehad, praten er niet over. Het is voor sommigen taboe. Twintig jaar geleden 13 mei 2000 zijn er doden gevallen, er zijn mensen alleen achtergebleven. Er zijn kinderen, die zonder vader opgroeien. Er is een woonwijk verwoest. Mensen die gedwongen hun mond houden. Die dingen hebben gezien waarover ze niet mogen praten. Dan vallen ze stil. Lopen weg.
Enschede heeft een etterende wond, midden in een parkje, in een nieuwe woonwijk. Een wijk die tot 13 mei 2000 niet bestond, maar door ontploffend vuurwerk een naam kreeg; Roombeek. En een monument. Het goede aan het park en het monument zijn de namen. Als je de namen wilt zien en lezen, dan kan dat. Ze staan op het monumentje. Sommige slachtoffers zijn alleen een naam; ze zijn letterlijk weggevaagd. De achterblijvers moeten het ermee doen. De naam en herinneringen hebben ze, maar ze hebben geen antwoord op vragen als: “Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe is hij om het leven gekomen? Hoe leef jij verder?” Het gaat niet meer om de schuldige; de man of vrouw met het eerste vuurtje, het gaat om het hoe. In Enschede heerst een sfeer van schaamte en schuldgevoelens, maar niemand kent het hele verhaal. Voor sommigen is Enschede een gevangenis, want ze kunnen niet weg. Er moet nog een aantal zaken afgemaakt worden.

Jan Visser